Het gender-experiment – Hoe maakbaar is onze identiteit als M/V/X?

Genderdysforie, transmannen, transfoob, genderidentiteitstheorie, in transitie gaan, transgenderzorg, genderexpressie, gendernormen, transvrouwen, transactivisten… de rij is nog niet af. Ik ben er zeker van dat u, lezer(es), die woorden 15 jaar geleden niet kende. We waren toen net gewend aan het feit dat homoseksuele mannen en vrouwen geen zieke mensen waren, dat ze niet meer veroordeeld werden door de wet en dat enkel een godsdienst die 600 jaar achter staat op de christelijke, namelijk de islam,  homofielen nog ter dood veroordeelt.

Vervolgens spraken we van LGB, dan van LGBT en tenslotte is het voluit LGBTIQA+ , waarbij het + teken duidt op “alle andere seksuele oriëntaties, genders en geslachten die niet onder de andere letters vallen” (website). Als je dus de biologische twee seksen man/vrouw loslaat en de 0,0018 % interseksmensen buiten beschouwing laat, zijn er dus – vrij plotseling – vele jonge mensen die tot het besef komen dat ze niet thuishoren in het lichaam met die bepaalde seksekenmerken waarmee ze zijn geboren.

Is dat een gevoel en vooral is dat een maakbaar gevoel? Word je ermee geboren? Wordt het je aangepraat? Als het besef dat je in het verkeerde lichaam zit je ondraaglijk lijden bezorgt, is dat dan de enige reden of spelen er andere lichamelijke en/of psychische aandoeningen mee? Is een transitie de beste oplossing? Als een man in de gevangenis plots ontdekt dat hij zich een vrouw voelt, wordt hij dan overgeplaatst naar de vrouwengevangenis? (ja, dus! Dat gebeurde in de VS rond 2015 met ene Demi(trius), die vervolgens twee vrouwen zwanger maakte. p. 83)

Martin Harlaar is een Nederlands historicus. Hij schreef al eerder een boek over woke. Hij levert zelf een aantal bijdragen, maar laat vooral een 15-tal mensen aan het woord. Ze ontkennen niet dat er de laatste jaren een ongeziene toename is van mensen met genderdysforie, maar over de oorzaken en nog méér over de behandeling ervan verschillen ze van mening en die mening vond/vindt weerklank bij de transactivisten.

Dokters Marleen Finoulst en Patrik Vankrunkelsven werden als transfoben bestempeld, enkel omdat ze de behandeling van jongeren met puberteitsremmers in vraag stellen. In hun bijdrage leggen ze uit dat het toedienen van deze puberteitsremmers niet zoiets is als een “pauzeknop” aanzetten, zodat de jongere zich even kan bezinnen. Neen, in 90 % van de gevallen wordt de behandeling gevolgd door een transaffirmatieve behandeling met hormonen en later met chirurgie. Zij noemen het onverbloemd “een chemische castratie”. We lezen dat de puberteitsremmers wél goed zijn voor de behandeling van bv. pubertas praecox, maar dat de gunstige effecten op langere termijn voor genderdysfore personen niet wetenschappelijk onderbouwd zijn. Er is ook “de verontrustende vaststelling dat er een grote overlap is tussen genderdysforie en mentale problemen, waaronder autisme, ADHD, angststoornissen en andere psychiatrische diagnosen,…” (p. 64).

Kinderpsychiater Duchêne treedt dit standpunt bij en benadrukt ook de impact van sociale netwerken. Griet De Cuypere daarentegen is psychiater en behandelt in haar praktijk jongeren die lijden onder genderdysforie. Zij houdt zich eerder op de vlakte: ze geeft een aantal hypotheses, o.a. dat we niet genderneutraal geboren worden en dat de opvoeding niet de hoofdoorzaak van genderdysforie is. Wat de behandeling betreft gaf ze in een debat in Gent aan dat ze liever puberteitsremmers voorschrijft dan wat ze noemt “niets doen”. Ze vond de titel van het boek ook totaal verkeerd omwille van de negatieve connotatie.

Griet Vandermassen interviewde Buck Angel, een transman, en Elie Vandenbussche, een detransitioner vrouw die zich tot man had laten omvormen, er spijt van kreeg, maar niet meer terug kon.

Zeker interessant is de bijdrage van Joris Praet, een zelfstandig advocaat, die al in de kleuterklas liever met meisjes speelde en na jaren van groeiende twijfel en zelfhaat eindelijk op zijn 25ste uit de kast kwam. Hij schrijft: “Ik ben ‘homoseksueel’. Dat is geen identiteit. Dat is een biologische realiteit.” (p.128). Hij is kritisch voor de erg brede definities van wat een transgender is, omdat die soms indruisen tegen de logica. Als seksuele geaardheid terug te brengen is tot een ‘innerlijk gevoel’ en ‘rollenpatronen’, hoe ver zijn we dan nog verwijderd van het seksistische en homofobe gedachtegoed van vóór de seksuele revolutie?”(p.131). Zijn bijdrage “is een pleidooi om, vanuit de LGBTQIA+ organisaties, aan kritische introspectie te doen.”

Frans de Waal, de bekende primatoloog, schreef over deze kwestie in zijn boek “Anders. Gender door de ogen van een primatoloog”. De kwestie van de genderverschillen maken altijd een hoop gevoelens los. Als primatoloog spreekt hij geen oordeel uit over gedrag of de wenselijkheid ervan, hij vraagt zich vooral af waarom de natuur op een bepaalde manier werkt. 

Kersten beschrijft “De Nederlandse transgenderwetgeving in vogelvlucht”. Dit is geen meeslepend verhaal, maar het toont overduidelijk aan hoe de maatschappij reageerde en blijft reageren op de genderverschillen. De laatste getuigenis laat je niet onberoerd: het verhaal van oudersvan een transgenderkind. Windels zag duidelijk hoe hun dochter meegesleept werd door online transpropaganda.

Elke bijdrage bevat interessante gegevens, het is niet mogelijk om ze elk apart te bespreken. Het gender-experiment lijkt me een belangrijk boek dat door transactivisten misschien transfoob genoemd zal worden. Ik ben benieuwd of ze er in hun websites naar zullen verwijzen, want ze staan niet bekend om hun onbevooroordeelde, kritische houding. Ook cis-mensen (!) moeten het lezen. De levens en het welzijn van talrijke kinderen, pubers en adolescenten zijn te belangrijk om te negeren en het onderwerp wordt bovendien wereldwijd met de dag actueler. 

auteur: Martin Halaar (red.)

non-fictie

uitgeverij Gompel & Svacina 2024

ISBN 978-94-6371-485-3

D/2023/14.401/69

NUR 741

Over de auteur

Verwant

Geef commentaar