Hasselt 150 jaar geleden
Grote rampspoed bedreigt Hasselt en de zo belangrijke jeneverindustrie. Vooreerst was er de cholera-epidemie van 1866. Op korte tijd stierven in de stad zeventien personen aan deze ziekte. Het jaar daarop, januari 1867, teisterde een nog grotere ramp de stad: de alom gevreesde erg besmettelijke runderpest (een soort longziekte), die het aantal ossen decimeert en Hasselt aan de rand van de ondergang bracht omdat de ossen een belangrijke schakel zijn in het geheel van de agrarische “jenevereconomie”.
Om dit alles goed te begrijpen moet men weten dat Hasselt, vooral in die tijd, een stad van jeneverstokerijen was. Men telde er toen niet minder dan 24. Het was de enige nijverheid die er bestond. Met de afval van het graan, waarmede men de jenever stookte (vergiste granen), werden runderen (vnl. ossen) vet gemest waardoor overal in de stad en omgeving er grote ossenstallen waren. Hasselt leverde zodoende slachtvee voor Antwerpen, Brussel en Luik. Vele hectaren heidegrond ten noorden der stad werden eveneens door intense bemesting vruchtbaar gemaakt. Zowat iedereen verdiende zijn brood met de stokerijen en nevenbedrijven, totdat dan de pest de stallen begint te teisteren.
Rond 1828 brak in België al een epidemie uit van de besmettelijke runderpleuropneumonia, runder- of longpest zoals de eenvoudige landman de ziekte omschreef. In 1833 bereikte deze Nederland, meer bepaald in het zogenoemde “spoelingsdistrict” in en rond Schiedam. In 1838 trof ze voor het eerst Hasselt.
Runderpest: de incubatieperiode van de runderpleuropneumonia varieert van 3 tot 15 dagen. Er zijn twee varianten van runderpest, de klassieke en de snelle variant. Deze varianten hebben een verschillend ziektebeeld. De klassieke vorm van de runderpest doorloopt de volgende fasen na de incubatie:
- koorts en slechte opname van voedsel
- ontstoken slijmvliezen, met als gevolg kwijlen en neusuitvloeiingen
- maag-darmproblemen met als gevolg zware diarree
- het dier sterft binnen 8 tot 10 dagen
De snelle vorm heeft een veel korter ziekteverloop. Bij deze variant krijgt het dier hoge koorts en sterft binnen afzienbare tijd.
Het Hasselts stadsbestuur trof dadelijk maatregelen om uitbreiding van de kwaal te beperken. Alle vervoer van vee en vlees werd verboden. Besmette dieren werden afgeslacht. Soldaten werden opgeroepen om de politie bij te staan om besmette straten af te sluiten. Honderden dieren werden afgeslacht en gevild, kadavers werden wegens het besmettingsgevaar in straatbeddingen begraven, denk maar aan de “vilderstraat” naast het “oude kerkhof”.
De gevolgen van dit alles laten zich gemakkelijk raden. De stokerijen werden gesloten, de arbeiders stonden op straat. De handel kwijnde. De buitenmensen schuwden Hasselt als de pest. De stokers stonden voor het bankroet. Hasselt vreesde een economische ondergang.
Virga Jesse
Hasselaren zochten vooreerst troost en hoop bij het miraculeuze beeld van Onze-Lieve-Vrouw Virga Jesse dat, zoals in perioden van oorlog en rampspoed “afgesteld” stond in het midden van de Onze-Lieve-Vrouwkerk. In Hasselt betekende dat om het beeld “dichter bij de mensen brengen”. Dit werd ook gedaan in feestperiodes zoals jaarlijks met OLV ten Hemelopneming, en dus ook met de Virga Jessefeesten. Meestal duurde zo’n periode een octaaf (acht dagen), maar het is ook al veel langer geweest. Zo stond het beeld afgesteld tijdens WOII toen een Duitse V1-bom de Kapelstraat trof op 4 november 1944 om 0h20 en een groot gedeelte van de kerk in puin legde en waarbij het beeld op miraculeuze manier ongedeerd bleef.
Het verhaal gaat dat op 10 februari 1867 het beeld midden in de kerk geplaatst werd. Naar het schijnt stierf er die dag geen enkel dier en vanaf toen nam de plaag zienderogen af. Iedereen geloofde aan een miraculeuze tussenkomst.
De gouden kronen van 1867
Uit dankbaarheid voor het afwenden van de verschrikkelijke longziekte besloot de ganse bevolking een omhaling te doen en twee kronen te laten vervaardigen om het beeld te kronen. Deze omhaling ging alle verwachtingen te boven. Een bekende edelsmid uit Parijs, de heer Levesque, vervaardigde twee kronen uit goud met edelstenen, naar het model van de “Notre Dame de la Victoire” van Parijs. Zij kostten het voor die tijd fantastische bedrag van 8.000 fr. De kroon voor de lievevrouw is 24 cm hoog en werd bekostigd door de bevolking van Hasselt, terwijl die voor het Jezuskind een verkleinde uitgave van de Mariakroon is van 17,2 cm hoog en betaald werd door de Hasseltse jeneverstokers. De kroon van Maria bevat naast vele inscripties het wapenschild van paus Pius IX tussen twee schildjes met de sleutels, wapenschild van Sint-Pieter in Rome.
Op 15 augustus 2017 zal dit juist 150 jaar geleden zijn dat er werd overgegaan tot de plechtige kroning van het Virga Jessebeeld. Het was een buitengewone gebeurtenis die voor de eerste maal in ons land plaats greep. De kronen van O.L.V. en het Kind Jezus waren door Paus Pius IX zelf gewijd en dan naar Hasselt gebracht. De kroning gebeurde door een bijzondere afgevaardigde van het Vaticaan en lid van de hoogste Belgische adel, Monseigneur Xaverius de Merode.
De plechtige kroning greep plaats op de Grote Markt. Het beeld werd processiegewijs gedragen vanuit de O.L.Vrouwkerk door Paters Minderbroeders. Een dezer dragers was Pater Valentinus, het latere Heilig Paterke van Hasselt. In het voorportaal van de O.L.V. kerk hangt een gebeeldhouwd herdenkingsbord hetwelk herinnert aan deze heuglijke gebeurtenis.
Vanaf 1867 vormen deze kronen het belangrijkste nieuwe motief in de iconografie van de Hasseltse lievevrouw. Op dit ogenblik worden deze gouden kronen van 1867 in Het Stadsmus bewaard. Ook vroegere kronen, halssnoer en memorabilia worden er bewaard.
In het jaar 1867 verscheen de geschiedenis van O.L.V. Virga Jesse, geschreven door Pater Venderickx. Er werd eveneens overgegaan tot de uitgave van een nieuwe mirakelplaat in steendruk. Deze prent van de Parijse lithograaf Fabre (Parijs, lithografie, 53 x 33 cm) toont ‘de gedachtenis der kroning door Monseigneur Fr. Xav. de Merode, afgezant van het Kapittel van St.-Pieter te Rome in naam van Zijne Heiligheid Pius IX op O.-L.-Vrouw Hemelvaart – 1867’.
Deze prent is grotendeels geïnspireerd op de 17de-eeuwse prent “Mirakelprent” (44 x 34,5 cm) uit 1689 door R. van Orley uitgegeven. Het achtste wonder werd echter vervangen door de bevrijding van Hasselt van de cholera (1866) en de veepest (1867). Onder het beeld van Onze-Lieve-Vrouw de voorstelling van de zegening door Pius IX van de twee kronen bestemd voor het Virga Jessebeeld.
Onderaan tussen de afbeelding van de kroon (geschonken door de stokers) voor het Jezuskindje en de afbeelding van de kroon (geschonken door de Hasselaren) voor het Mariabeeld, de wapens van Mgr. Th. Van Bommel (bisschop van Luik), het Kapittel van Sint-Pieter, paus Pius IX, Mgr. Fr. Xav. de Mérode en het kenteken van de Franciscanen.” (de paters Minderbroeders).
Louis Willems
Het is ook de periode waarin door de Hasseltse dokter Willems (Hasselt 25 april 1822 – Hasselt 21 januari 1907), één van de pioniers van de bacteriologie en immunologie, gezocht wordt naar een inentingsmiddel (vaccin) en vanaf zijn vinding komt de runderpest nooit meer op zulke schaal voor. Belichten we alle facetten aan de hand van o.m. info gegeven op de Hasseltse erfgoedwebsite Hasel.
Hij studeerde geneeskunde te Leuven en doctoreerde in 1849. Hij was de zoon van Pieter Jan Willems, een jeneverstoker die van 1836 tot 1842 burgemeester was van Hasselt.
Deze ziekte, die een ravage aanrichtte onder het veebestand, raakte de inkomstenbron zelf van het gezin Willems. Onder impuls van een prijsvraag van de Académie Royale de Médecine de Belgique legde de pas afgestudeerde geneesheer zich toe op deze problematiek, ging hij zich bijscholen aan de École Vétérinaire van Altfort nabij Parijs en deed hij verdere kennis op in Nederland en in Duitsland. Weldra ontdekte hij in de longen van zieke dieren microscopische organismen (mycoplasma’s), die hij als verwekkers van de ziekte bestempelde (nu gekend als Mycoplasma mycoides subspecies mycoides CS).
In analogie met de behandeling van de pokken, spoot hij in het staarteinde van proefdieren een extract van (etter uit) de zieke runderlongen in, en stelde daardoor een lokale infectie vast, die niet meer leidde tot de longziekte. De aanvankelijk toegepaste methode, namelijk inspuitingen in het achterlijf van de runderen, leidde nog al te vaak tot besmetting en dood van de “behandelde” proefdieren. Hij stelde door de verplaatsing van de inentingsplaats bovendien systematisch vast dat nieuwe inspuitingen nog slechts weinig bijkomend negatief effect hadden. En door inentingen bij honden, schapen, kippen, konijnen en kalkoenen, die daarna geen van allen een ziektebeeld vertoonden, kwam hij tot het besluit dat niet hygiënische omstandigheden, maar een inwendige agent, eigen aan runderen, de oorzaak was van de epidemie.
Toen hij vaststelde dat de organismen uit de longen van de zieke dieren zich niet ontwikkelden in de proefdieren, besloot hij dat “een niet nader bepaalde stof uit het longextract zorgde voor immuniteit”. Alzo beschreef hij voor het eerst het immuniteitsprincipe.
In 1852 schreef hij zijn ervaringen en vaststellingen neer in een met potlood geschreven brief aan de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Rogier (In het museum Het Stadsmus bevindt zich de brief van Willems aan de minister). Naar aanleiding van deze brief werd een commissie opgericht, die zijn bevindingen moest onderzoeken. Er ontstond wereldwijd een controverse, met voor- en tegenstanders in Frankrijk, Duitsland, Zuid-Afrika, Australië, de Verenigde Staten en Rusland. Dit omdat destijds in medische kringen er nog geen eensgezindheid bestond over de oorzaken van wat, na het werk van Coch en Louis Pasteur, algemeen omschreven werd als besmettelijke ziekten: pest, tuberculose enz. Pas in 1864 erkende men de verdienste van zijn werk, en werd het over geheel Europa, Zuidelijk Afrika en Australië verspreid, hoewel het nog lang zou duren vooraleer het ziektemechanisme duidelijk omschreven werd. Vooral in de jaren 1859 en 1866 toen de cholera over de stad woedde, kende de inzet van de dokter geen grenzen. In 1867 werd zijn methode in Hasselt op grote schaal toegepast om een grotere uitbraak van de runderpest in te dijken.
Reeds op 9 oktober 1853 hielden de Hasseltse distillateurs een banket ter ere van Willems, waarbij hem een portret en een gouden medaille werd aangeboden voor alle toen gedane inspanningen. In 1857 werd Willems aangesteld tot hoofdgeneesheer van de burgerlijke gestichten. In oktober van dat jaar werd hij gekozen tot gemeenteraadslid. Tot zes maal toe (tot 1890), zag hij zijn mandaat vernieuwd.
In 1870 werd hij tot geneesheer van de gevangenis aangesteld en in 1873 tot leraar aan de provinciale vroedvrouwenschool. Hij trad op 22 augustus 1872 in Luik in het huwelijk met Eugenie Malherbe. Uit deze echt werden twee kinderen geboren, Margaretha en Albert. Sedert 1879 zetelde hij als provinciaal raadslid en nadien als bestendig afgevaardigde in de provincieraad. In belangrijke besprekingen omtrent hygiëne en milieu kwam hij tussen met gezag.
Dat onze Hasseltse dokter het bij ’t rechte eind had wordt bevestigd op 29 juni 1880 in een brief van Pasteur aan Willems (Rijksarchief Beveren-Waas) waarin:
“Ik zag de zeer interessante corpuscula die u vroeger reeds gerapporteerd had, en heb enige proeven gedaan om ze te cultiveren, tot nog toe zonder resultaat. Naar verluidt bent u daar wel in geslaagd. Ik zie uit naar uw publicaties dienaangaande. Ik dank de heer Bouley die me met u in contact bracht, en door wie ik zeer grote waardering heb opgebracht voor uw prachtige ontdekking van preventieve inenting tegen besmettelijke pleuropneumonia.”
Het duurde echter nog tot omstreeks 1900 voordat de inentingen in wetenschappelijke kringen algemeen aanvaard werden. Ondertussen werden de inentingsmethoden verfijnd, en in plaats van nog extracten van zieke longen te moeten gebruiken, werden weldra echte vaccins ontwikkeld.
Een hoogtepunt van zijn leven was ongetwijfeld 14 oktober 1900, toen heel de wetenschappelijke wereld met de nodige luister de vijftigste verjaardag van zijn doctoraat en van de uitvinding van het vaccin tegen de veepest herdacht. Dokter Willems overleed in zijn geboortestad op 21 januari 1907.
Het statige herenhuis aan de Dokter Willemsstraat 28 (kort na zijn overlijden werd de aloude Houtmarkt aldus herdoopt) is niet het geboortehuis van dokter Willems, wel de plaats waar de man de laatste 27 jaar van zijn leven doorbracht. Aan het huis werd een gedenkplaat bevestigd, waar een leuk verhaal aan verbonden zit. De erfgenamen van Willems hadden namelijk serieus wat vragen bij de oorspronkelijke geplande Nederlandstalige tekst, terwijl de overheid geen Franstalige teksten wilden aanbrengen. Uiteindelijk vond men een typisch Belgische oplossing en valt er nu een Latijns opschrift te lezen.
Willems zijn naam blijft verder verbonden aan het instituut voor kankeronderzoek en -preventie in Diepenbeek.
Zijn standbeeld staat naast het Hasseltse Jenevermuseum. Voor het ontwerp van dit beeld schreef de stad Hasselt een wedstrijd uit. Een onafhankelijke jury bekroonde het ontwerp van de Hasseltse kunstenaar Luc Steegen. De realisatie van dit monument werd mogelijk gemaakt met de steun van Rotary Hasselt-Herkenrode. Het standbeeld is een kunstwerk van 4 meter hoog en vervaardigd uit staal en brons.
Op 12 mei 2000 werd dit standbeeld geplaatst op de Groene Boulevard, ter hoogte van de Provinciale Bibliotheek. Dit zou op de plaats geweest zijn van de weide, waar zijn eerste proefdieren gegraasd hebben…In september 2002 werd het standbeeld verplaatst naar de achterkant van de bibliotheek, in de Witte Nonnenstraat naast het Nationaal Jenevermuseum.
Wat voor de ene Hasselaar een mirakel van de Virga Jesse was, is voor anderen een overwinning van de wetenschap …
Een goud-elixir
Het Nationaal Jenevermuseum Hasselt viert in 2017 bovenvermeld jubileum door het verhaal van de dokter en de Virga Jesse op verschillende manieren weer tot leven te brengen: met een audiovisuele installatie, met erfgoedtheater in de periode van de Virga Jessefeesten en met een nieuwe likeur, een elixir, onder de naam “goudwater”.
Na Hasseltse Graanjenever, Elixir en Oranjebitter ontwikkelde het Jenevermuseum opnieuw een authentieke likeur: goudwater, op basis van oorspronkelijke laat-19de-eeuwse en vroeg-20ste-eeuwse recepturen.
Dit kadert tevens in het feit dat het Jenevermuseum vandaag stevig inzet op het verzamelen en borgen van immaterieel of niet-tastbaar erfgoed. Daarin past het laten herleven van oude, traditionele recepturen van verdwenen stokerijen perfect.
Elixir is een geneeskrachtig aftreksel van kruiden, een drankje waaraan doorgaans bepaalde magische of geneeskundige eigenschappen worden toegeschreven. In de alchemie was het ook een andere naam voor de Steen der wijzen die onedele metalen kon omzetten in goud. Naar een levensverlengende substantie verwees de alchemist eerder met de term naar “elixir vitae” of levenselixir.
Uit verschillende receptenboeken van voormalige Hasseltse en andere Belgische stokerijen blijkt immers dat tijdens de hoogdagen van de jeneverindustrie ‘Eau d’Or’ als elixir hier gretig afname vond.
Voor de creatie van het Goudwater werd inspiratie gevonden bij “Eau d’Or”, ook wel ‘Bruidstranen’ genoemd, een van oorsprong Oudhollandse goudlikeur uit de 17e eeuw met gemaakt uit gedestilleerd sinaasappel, suiker, kaneel, walnoot, zoethout en 24 karaats bladgoud. Maar er zijn varianten: bij distilleerderij De Ooievaar uit Amsterdam is ze gedistilleerd van amandelen, nootmuskaat, kaneel en sinaasappels of zoals bij Van Kleef uit Den Haag als likeur op basis van kardemom, kaneel, venkel en citrusschil.
De in de likeur zwevende, flinterdunne stukjes bladgoud – consumeerbaar! – kunnen verwijzen naar de tranen van geluk van de kersverse bruid. Dit naar het idee van “tranen van geluk”. Een andere betekenis van bruidstranen is als aanduiding van het diner dat aan de ouders van de bruid werd aangeboden bij de ondertrouw. Dit symboliseerde het afscheid van de bruid van haar jeugd en het verlaten van het ouderlijk huis.
De likeur Bruidstranen, ook op smaak gebracht met allerlei specerijen, is een directe afstammeling van de hippocras uit de middeleeuwen. En andere verwant is de glühwein.
De traditie van “Eau d’Or” gaat mogelijk ook terug tot in de tijd van Louis XIV. Aan zijn hof werd “Eau d’Or” als statussymbool gedronken.
Er is tevens een relatie met het “Danziger Goldwasser” (goldwasser – zlota woda) die voor het eerst geproduceerd werd in 1598 in Pruisisch haven van Danzig (nu Gdansk Polen) als een hooggradige likeur (40° minimum).
Al deze vormen van “goudwater” gaan terug tot de kruidenthee op basis van wijn met echte gouden vlokken van de grote Catalaanse arts Arnaldo van Villanova (Arnaud de Villeneuve – Valencia 1235 – Genua 1311), een 14e-eeuws alchemist, astroloog en arts die bekend werd omdat Paus Clemens V genas van een ernstige ziekte met het goudwater dat beschreven werd in zijn “Liber de Vinis”.
Hoewel zeker niet exclusief bestemd voor een vrouwelijk publiek zitten in de samenstelling van deze lichtgele, doorzichtige likeur, tal van elementen die deze likeur een smaakvolle ode aan de Virga Jesse maken.
Volgens museumstoker Jan Kempeneers is de lichtgele, doorzichtige likeur van Goudwater in een fles van 50cl met 38% alcoholgehalte en 22 tot 24 karaat bladgoud een combinatie van een fractie moutwijn met de geest van verschillende citrusvruchten en enkele ‘vrouwelijke’ kruiden als karwijzaad en selderzaad, rozenwater, Sint-Lucia kruid en enkele andere kloosterkruiden.
Zo stimuleert, volgens hem, karwijzaad de melkproductie en menstruatie, kalmeert het selderzaad het centrale zenuwstelsel en is goed voor jonge moeders, staat rozenwater voor de geur van de liefde & werd het Luciakruid gebruikt als liefdesmiddel en nog enkele andere kruiden die behoren tot het eigen smaakpallet.
Het hele proces is uiteraard museumgeheim, want aan de ontwikkeling van deze sterkedrank werd lang gewerkt, samen met een professioneel proefpannel. Een fles Goudwater kost 25 euro, is sinds 1 juli 2017 degusteerbaar en verkrijgbaar in het proeflokaal van het Jenevermuseum.
Ga op in dit verhaal van rampspoed en redding, van hoop en wanhoop, van licht en duister, van geloof en wetenschap bij het proeven van het “Hasselts Goudwater”!