Dat onze VJV-leden van alle markten thuis zijn, bewijst Chris Rachel Spatz. Schrijven zit haar in het bloed, over erg uiteenlopende onderwerpen. Voor “Joods Actueel” schrijft zij een boeiende reeks “Reizen in Joodse sporen”, waarvan al enkele delen gepubliceerd werden op onze website. Voor een magazine met een oplage van 65.000 exemplaren vertelt zij nu ook in de “Wetterse Weetjes” over het leven vroeger, en over markante figuren van toen.
Pijkenhiere
Pijken Heer, of Pijkenhiere in het Wetters, was de politieman van de Sint-Gertrudiskerk van Wetteren. Deze kerkwachter had niets te maken met de echte politie. Een kerkbaljuw kreeg in de volksmond ook de naam suisse, verwijzend naar de pauselijke Zwitserse Garde. Hij wandelde tijdens de mis constant rond met in de gehandschoende hand een hellebaard, een houw- en stootwapen uit de Middeleeuwen. Schoppenheer van het kaartspel heeft een zwaard in de hand, misschien vandaar de bijnaam Pijken Heer. Ook de aartsengel Sint-Michaël, patroonheilige van deze kerkbaljuws staat afgebeeld met een zwaard in de hand. Aan de staf van Pijkenhiere hingen franjes. Op oude foto’s in het boek Wetteriana 1882-1982 van Daniel De Mol, zie ik op pagina 10 soortgelijke suisses met een steek hoed met pluimen, terwijl op het hoofddeksel van de Wetterse kerkwachter witte veren ontbreken. Was hij in de loop van de geschiedenis zijn pluimen verloren? Over de rechterschouder en borst droeg hij, in mijn geheugen en niet op de foto, een bandelier met daarop het woord POLITIE. Dat moest babbelaars en wie zich niet gedroeg tijdens de mis afschrikken. Zijn zwart kostuum werd wel- licht nooit gestoomd; het glom, maar dat verleende er juist iets plechtigs aan in mijn kinderogen. Hij was niet groot, wel slank en in al die jaren heb ik hem niet zien verouderen. Sommige mensen blijven zoals je ze voor het eerst opslaat in je geheugen.
Het was de tijd dat de elf uur mis op zondag, zelfs na de gezongen mis van 10 uur, nog afgeladen vol zat. Langs beide zij-ingangen stonden zij die te laat kwamen of geen plaats meer vonden, rechtstaand de dienst te volgen. Een ceremoniële champetter in de kerk was dus geen luxe. Wat te veel babbelen, hoe stil ook, kon je zijn boze blik opleveren. Pijken Heer bleef dan even stilstaan om je te bekijken vanachter zijn donkere brilmontuur en zijn wenkbrau- wen veelzeggend op te trekken.
In de Zandstraat, de Wegvoeringstraat in feite, had Cyriel Octaaf Van Damme (1897- 1977), zoals de Pijkenhiere heette, een winkeltje waar we om hostie overschotjes gingen. Het waren de restjes van de vellen waaruit hij de ronde ouwels had gestoken. Hij verkocht ze in witte puntzakken. Er zat weinig smaak in, maar misschien vonden we die restantjes zo speciaal omdat we daarop wel mochten kauwen terwijl echte gewijde hosties onze tanden niet mochten raken op hoofde van doodzonde.
Liesken Paatses
Marie-Louise de Pauw, in de volksmond Liesken Paatses, had een snoepwinkeltje op de Vijfhoek. Op de hoek van de Hoenderstraat en ‘den Berg’, officieel de Lange Bergstraat. Op de foto in het boek Wetteriana 1882-1982 van Daniël De Mol (pagina 33) staat ze jonger en minder dik afgebeeld dan in mijn herinnering. Het was een klein, bolrond vrouwtje met grijze haren. Op haar bovenlip stonden enkele haren die je aandacht trokken. Wanneer ze van achter haar toog naar haar keuken stapte, waggelde ze een beetje. Je kon in haar winkeltje ook gaan zitten om er iets drinken of om een ijsje te eten. Er stonden een paar tafeltjes. Het leek op een poppenhuis cafeetje, een koffiehuisje, iets voor jonge mensen, eigenlijk voor kinderen. Raar dat ik daar aan tafel aanschuiven toen gedurfd vond, iets dat ik wat stiekem deed. Misschien omdat ik met mijn ouders nooit op café ben gegaan. Ik dronk er cola met een rietje. Een cola, toen nog steevast enkel in een glazen flesje dat wel dezelfde vorm had als het huidige, kostte iets van 3,50 frank, omgerekend nog geen tien cent van een euro (eind jaren ’50). Ik was bevriend met het mooiste meisje van de klas (ik herinner me nog haar naam). Ze woonde over de bareel aan de statie. Ze was de felste wat jongens betrof, ook al kon ze met moeite lezen en schrijven. Ze was vaak mijn metgezel aan tafel bij Liesken Paatses. Hebben we er niet veel jongens ontmoet, ze waren in elk geval onderwerp van onze gesprekken.
Dat winkeltje had in onze ontluikende seksualiteit de status van een verboden plek waaraan de geur van een pekelzonde kleefde. Het was telkens een avontuur om er iets te gaan drinken, aan een crèmeke te zitten likken en daarbij onschuldige fluisterende gesprekken te voeren. Meisjes onder elkaar. Gesprekken die we nu de upgrade ‘pre-erotisch’ toedichten; begrippen en woorden die wij toen, naïeve tieners, niet eens kenden.
Je zag dan Liesken haar oren spitsen, maar we rekenden erop dat ze wat hardhorig was. Ons kleine cafeetje werd afgebroken; in de plaats kwam een Spar-winkel. Gelukkig kunnen goede herinneringen niet worden afgebroken, alhoewel de tijd ze vervagen. Liesken Paatses stierf in 1966. Ze was net geen negentig.