De opkomst van generatieve artificiële intelligentie stelt het journalistieke beroep voor een ongemakkelijke spiegel. In sneltempo verschijnen artikels en commentaren die deels of volledig gegenereerd zijn door AI. Sommigen bejubelen de efficiëntie. Anderen vrezen dat redacties zich binnenkort zelf overbodig schrijven.
Beide standpunten missen nuance.
Generatieve AI kan zonder twijfel veel. Toch is het cruciaal goed te begrijpen wat deze technologie wél en niet is.
Het analyseert sneller dan eender wie, produceert correcte, coherente teksten in een oogwenk, en heeft nooit last van writer’s block. Voor redacties onder druk is dat aantrekkelijk. AI kan assisteren bij het herschrijven van persberichten, het samenvatten van lange documenten of het suggereren van titels en koppen. Voor routinematig werk is dat een godsgeschenk: sportuitslagen, beursupdates, verkeersberichten – je hebt er amper nog een mens voor nodig. De productiviteit lijkt te stijgen, maar dat is vaak slechts schijn. Wat AI produceert, is immers synthetisch en contextloos. Er is geen bronkritiek, geen journalistieke afweging, geen moreel kompas, geen gevoel voor relevantie of timing. Juist dát onderscheidt journalistiek van loutere tekstverwerking.
Een taalmodel zoals ChatGPT begrijpt immers niets; het voorspelt woorden op basis van statistische patronen in gigantische hoeveelheden tekst. Het klinkt vaak overtuigend, maar mist elk besef van inhoud, intentie of nuance.
Wil de journalist niet gereduceerd worden tot het controleren van machine-output, moet deze zich heroriënteren op de échte meerwaarde: het menselijke onderscheidingsvermogen. De journalist leest tussen de lijnen, voelt de sfeer in een ruimte, herkent aarzeling, detecteert urgentie. Dat vermogen is onlosmakelijk verbonden met menselijke ervaring en empathie, en laat zich niet vatten in algoritmes. Het is precies in dat menselijke vermogen – om niet alleen te interpreteren, maar ook aan te voelen – dat de toekomst van het vak schuilt.
De toekomst van het vak ligt dus niet in snelheid of volume, maar in verdieping en betekenis. Generatieve AI mag dan efficiënt lijken, het is de journalist die context aanreikt, verbanden legt en perspectief biedt. Wie enkel reproduceert, wordt op termijn vervangbaar. Maar wie zoekt, vraagt, nuanceert en doorvraagt – die blijft onmisbaar. In een wereld die overspoeld wordt met data blijft menselijk inzicht een zeldzame en waardevolle filter.
Nepnieuws ligt intussen op de loer. Generatieve AI kan bewust worden ingezet om desinformatie te verspreiden, met teksten die taalkundig geloofwaardig ogen, maar inhoudelijk onjuist of misleidend zijn. Hier ligt een uitdrukkelijke opdracht voor journalisten: om als baken van betrouwbaarheid op te treden, en het verschil zichtbaar te houden tussen echte verslaggeving en synthetische ruis.
Ook de ethische dimensie is wezenlijk. Wanneer algoritmes teksten genereren zonder menselijke waarneming of intentie, vervaagt het onderscheid tussen feit en fictie. De geloofwaardigheid van journalistiek staat dan op het spel. Journalisten moeten daarom niet enkel gebruikers zijn van AI, maar ook waakhonden: zij die inzicht bieden in hoe de technologie werkt, welke belangen erachter schuilgaan, en hoe ze kan ontsporen. Dat is geen technologische taak, maar een journalistieke plicht.
De journalist van morgen maakt dus het verschil door menselijk te zijn: waar AI patronen volgt, moet de journalist soms juist het patroon doorbreken. Net omdat AI de vorm beheerst, wordt de inhoud des te belangrijker. En die blijft, voorlopig, mensenwerk. De zoektocht naar betekenis vraagt niet minder journalistiek, maar betere.