Emile Claus: ongeziene tento zet de ‘Vlaamse Meester van het luminisme’ in het licht

Ensor is dit jaar prominent. Maar ook “zonneschilder” Emile Claus (1849-1924), ook wel “De prins van het luminisme” genoemd, eist terecht zijn plaats op. Dit jaar is het 100 jaar geleden dat Claus overleed en 175 jaar geleden dat hij werd geboren. Een dubbel jubileum dus. Nooit eerder werden zoveel werken van Claus samengebracht in één tento, verspreid over 9 benedenruimtes en de bovenverdieping. Noch nationaal, noch Europees, noch mondiaal. Een prestatie van formaat. Zelfs Claus zag bij leven nooit zoveel van zijn eigen werken bij elkaar.

Het Museum voor Deinze en Leiestreek gooide het op een akkoord met het Museum voor Schone Kunsten Gent. Nadat het MSK in 2009 een grote Claustento had georganiseerd “gunde” het de collega’s van het MUDEL deze groots(t)e Claustento aller tijden en schreef Johan De Smet, Claus-expert par excellence en voormalig conservator van MSK de catalogus.

Claus heet cruciaal te zijn voor het ontstaan van het MUDEL omdat diens weduwe 18 jaar na zijn dood het imposante schilderij “De bietenoogst” aan de stad Deinze schonk op voorwaarde dat het in een museum terechtkwam. Zo ontstond het Museum voor Deinze en Leiestreek. Na zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen en omzwervingen in Europa vestigde Claus (geboren in Sint-Eloois-Vijve/Waregem) zich in 1882 definitief in Astene/Deinze aan de Leie. De villa die hij betrok doopte hij om tot ‘Villa Zonneschijn’. Die is momenteel bewoond door kunsthandelaar Oscar de Vos maar wel nog steeds eigendom van de familie van Charlotte Du Faux, Claus’ echtgenote. In de wandelgangen verneem ik dat men de stad Deinze zou willen overhalen om de villa aan te kopen.

Met vlag en wimpel

Claus wordt nu bijna een jaar lang met vlag en wimpel onthaald in de centrumstraten en op elektriciteitsmasten van de stad (zie foto) wat conservator Wim Lammertijn de emotionele uitspraak ontlokte dat “Claus eindelijk is aangekomen in Deinze”. Zelfs de Sint werd nog nooit zo enthousiast onthaald in deze Leiestad. Heel wat kunstenaars verzamelen pas roem na hun overlijden. Claus was bij leven al een gevierd kunstenaar. Hij was bijzonder gegeerd in internationale kringen. Zowel bij grote musea als collectioneurs. Claus had uiteindelijk een carrière van ruim 50 jaar.

Groot talent

Zijn kunde werd vrij vroeg opgemerkt aan de Academie in Antwerpen waar hij werd geïntroduceerd door componist Peter Benoit uit Harelbeke. Hij werkt vaak in opdracht van de burgerij, komt er zelfs mee in de collectie van koning Leopold II via een tombola die in Brusselse salons werd georganiseerd onder het mom “altijd prijs” en met als doel jonge kunstenaars te steunen.

Eén van die werken, ‘Twee gestrafte vrienden’ (1876) kwam via “het goede lotje” in handen van het koninklijk paleis en behoort tot vandaag nog steeds tot de koninklijke collectie.

Claus maakte veel buitenlandse reizen met de financiële steun van de Antwerpse rentenier Jules Guiette. Na zijn reizen door Algerije en Marokko in 1879 schildert Claus helemaal anders. Hij voelde zich nooit te beroerd om een andere stijl te proberen. De portretten van Moorse mannen (‘Roker in Tlemcen’) staat haaks op wat we tot dan toe van Claus gewend zijn. Hij leerde er ook in openlucht schilderen en dat zou hij tot het einde van zijn dagen blijven doen. Net als zijn tijd- en streekgenoot Xavier De Cock die het ‘en plein air’-schilderen ontdekte bij de School van Barbizon in Frankrijk en het als eerste introduceerde in deze Gentse regio. Toen al was duidelijk dat hij het “burgerlijk (portret)schilderen” voorgoed zou verlaten en resoluut koos voor het boerenleven. Zelf zei hij over die periode: “Ik ben als een blinde vertrokken en als een ziende teruggekomen”.

Definitieve doorbraak

‘Het hanengevecht’ (zie foto) uit 1882 is niet alleen een kanjer van een schilderij, het is één van zijn vroege meesterwerken en wordt algemeen beschouwd als zijn definitieve doorbraak, kort na zijn Noord-Afrikaanse reizen. Niet in opdracht gemaakt deze keer. Hij portretteerde een groep lokale Waregemse notabelen en vlaswerkers die opgaan in een hanengevecht in café De Groene Lanteern, in die tijd een populaire café-sport. Het schilderij werd pas enkele jaren geleden ontdekt in de lambrizering van het kasteel van Otegem bij Waregem. Uit schrik dat de Duitsers het werk tijdens de oorlog zouden meenemen werd het eerst opgerold en later in de lambrizering verwerkt. De restauratie nam ruim honderd uren in beslag. Het was eerder dit jaar te zien in het tentoonstellingsproject Kunstuur in Mechelen.

Groot enthousiasme bij privé-verzamelaars

De aankondiging van deze overzichtstentoonstelling maakte veel enthousiasme los, niet in het minst bij een 15-tal privé-verzamelaars. In die mate zelfs dat zij spontaan aanboden om hun werk vaak voor het eerst in de openbaarheid te brengen. Er zijn zelfs werken bij waar men het bestaan niet van af wist of die de experten enkel kenden via zwart/wit-foto’s. Ook de pastel ‘Twee eendjes’ is recent opgedoken bij de Gentse kunsthandelaar Maere. Een andere Gentse galerist, Didier Eggermont, redde tien jaar geleden het schilderij ‘Sneeuwlandschap’ van de container. Het werk wordt geschat op 20.000 euro en is nu voor de allereerste keer te zien voor het grote publiek. ‘De Leie en de winter’ (nu deel van de Phoebus Foundation) is eveneens een werk dat onlangs pas boven water is gekomen. Net als ‘De Ooidonk dreef’ dat zeer recent aangeboden én verkocht werd op een veiling in Frankrijk. Navraag door het Mudel bij het veilinghuis leerde dat een vrouw uit Antwerpen de nieuwe igenares was. Zij werd meteen bereid gevonden om het werk in bruikleen te geven. Eén schilderij is in bruikleen van het Parijse Musée d’Orsay (‘Villa Zonneschijn’, zie foto bovenaan) en ‘De tuinman’ komt uit de collectie van Musée La Boverie in Luik.

‘De tuinman’ (zie foto, 2m14 op 1m38) is een imposant schilderij, niet alleen qua grootte maar ook qua indruk. Een absoluut topwerk. Claus schilderde de tuinman vanuit de vestibule van Villa Zonneschijn. De lichtinval, de teennagels van de man, zijn toegeknepen ogen omdat hij vanuit de tuin in de donkerte van het huis moest kijken om de schilder waarvoor hij poseerde goed te kunnen zien. Het zijn indrukwekkende details. Het werk werd gekocht door de stad Luik op een kunstsalon in Brussel in 1893 en maakt daar nog steeds deel uit van de collectie. 

Liefde voor de boerenstiel

Landbouwfiguren in hun dagelijkse bezigheden zijn onmiskenbaar zijn biotoop. Claus is een straffe observator. Als je zijn werken goed observeert dan kan je vaststellen dat hij niet zomaar het boerenleven of de rauwheid van de boerenstiel portretteert. Claus houdt van deze mensen en hun stiel. Er spreekt liefde en veel respect uit zijn schilderijen. Behalve observator is Claus ook een uitgekiend regisseur. Dat zie je aan zijn composities van bv. ‘Vlasoogst’, ‘Vlaswieden in Vlaanderen’, ‘De picknick’ e.v.a. waar meerdere personages op te zien zijn. ‘Vlasoogst’ (1883) en ‘De picknick’ (1886-87 en helaas enkel te bewonderen in de catalogus) lijken bijna foto-realistisch. Zalig om er zo bewonderend naar te kunnen kijken. Op ‘De picknick’ zie je vooraan in beeld een groep landbouwers die uitrusten op de “heilige” dag en kijken naar de overkant van de Leie waar een groep “chique” ui aan het picknicken zijn. Je ziet het klasseverschil en je voelt naar wie zijn sympathie uitgaat… Dat hij die ra uwheid en de armoede op zo’n groot formaat schilderde werd hem niet in dank afgenomen door de heersende burgerij. De armoede kreeg in hun ogen teveel aandacht.

Op ‘De bietenoogst’ (3m20 op 4m80) staat de familie Roggeman afgebeeld. Ook heel sterk geregisseerd. Het zit vol met verwijzingen. Kijkrichtingen van zijn geschilderde figuren zijn “rondleidingen” voor de kijker. Het werk was te zien op 3 wereldexposities en is een echt bravourestuk. Kunstkenners noemen het een scharnierwerk omdat hij de eerder realistische schilderkunst verlaat voor een steeds meer impressionistische.

Claus was niet alleen een ‘mensenschilder’ maar evengoed ‘bloemenschilder’ en ‘dierenschilder’.  Een ander magistraal werk is ‘Koeien in de gracht/Leie’ (2m op 3m). Het licht, het water dat lijkt te bewegen en vooral de indruk die je krijgt alsof het water echt aan het kolken is. Het verhaal gaat dat Claus dat schilderde vanop een bootje maar dat kunnen we naar het rijk der fabelen verhuizen. Naast het meesterwerk hangt een klein schilderijtje (gemaakt tussen 1897 en 1899) dat duidelijk een voorstudie was voor het grote formaat. Ook naast ‘De ijsvogels’ (zie foto) hangt zo’n voorstudiewerk. Het geeft een boeiende inkijk in zijn manier van werken.

Bijzonder is dat veel van de landschappen die hij schilderde vandaag nog steeds intact zijn. Onaangeroerd zelfs en er dus nog net zo uitzien als hij ze destijds schilderde. Zoals de vele Leie-bochten in Astene maar vooral ook de tallud en het sas van Astene op ‘Olmen langs het kanaal’.

Hij is ook een echte verhalenverteller, een verteltalent beweren bronnen. Sommigen van zijn verhalen worden opgeschreven door huisvriend Cyriel Buysse.

Claus was zijn eigen manager

Claus bouwde zijn carrière goed uit, was heel rijk en eigenlijk ook zijn eigen “manager”. Hij had een zeer uitgebreid netwerk. Was heel actief in de Gentse sien van de Cercle Artistique. In die tijd werden zijn werken verkocht voor enkele duizenden franken, toen een fortuin en een equivalent voor de prijzen die zijn werken vandaag halen, namelijk 500 à 600.000 euro.

‘De boerderij na de oversteek’ zagen we dit voorjaar ook hangen in Galerij Oscar De Vos met een prijskaartje van 650.000 euro.

Een voorbeeld van zijn koopmansgeest is ‘Zonnige boom’ waarvan in het Mudel een kleine (april 1899) en een grote versie (gemaakt in maart 1900) hangt. Claus maakte eerst de kleine en toen hij in de smiezen had dat een rijk iemand interesse toonde maakte hij de grote versie en verkocht die voor veel meer geld. Of het verhaal dat hij ‘De bietenoogst’ niet wilde tentoonstellen in Brussel omdat hij contacten had met een Brits verzamelaar die er veel geld voor over zou hebben gehad. De deal ging uiteindelijk niet door maar het toont nogmaals aan dat Claus altijd een neus voor commercie heeft gehad.

James Ensor omschreef hem zelfs als “de grosse-caissier van het luminisme”.

Na zijn Londense jaren (waarnaar hij gevlucht was vanwege de oorlog en aldaar verbleef op een kleine zolderkamer langs de oevers van de Theems) zie je dat zijn stijl verandert. Niet de Leie maar de rivier de Theems trekt nu zijn aandacht. Ook daarop laat hij zijn “licht” schijnen. Het was een periode waarin hij obsessief schilderde (58 schilderijen op nauwelijks twee jaar tijd). Hierover vertrouwde hij zijn in Gent achtergebleven vriend Jean Delvin toe dat het hem “vooral moreel veel deugd deed om zo intens te werken. Omdat het mij hielp om de gruweldaden van de oorlog te vergeten die die bandieten van moffen overal, en vooral in ons land, hebben gepleegd”.

Het geheim van het graf van Claus

Claus overlijdt plots thuis op 5 juni 1924, daags voor hij Koningin Elisabeth zou ontvangen. Hij is dan 75 jaar. Hij had speciaal voor haar een pastel gemaakt met daarop enkele bloemen van een ruiker die de koningin hem gezonden had. Die pastel is tot op heden niet teruggevonden. De zonneschilder ligt begraven in de tuin van zijn eigen Villa Zonneschijn (zie foto).

 Al is dat wel een apart verhaal. Begraven worden in je eigen tuin wordt nooit toegelaten en de reden moest wettelijk verplicht vermeld worden. Maar op het gemeentelijk document staat echter geen reden vermeld! Mogen we veronderstellen dat de familie van zijn echtgenote zo invloedrijk was in die tijd (1925-1926) dat ze het ‘stoemelings’ op een akkoordje hebben gegooid

met de burgemeester of de plaatselijke ambtenaar? Want het was wel degelijk zijn echtgenote die het voor mekaar kreeg. Jaloezie lag aan de grondslag. Ze kon niet langer toezien dat zijn maitresse Jenny Montigny elke dag bloemen op zijn graf kwam leggen. Naar het schijnt zou zijn echtgenote Charlotte gezegd hebben “dat de grafsteen niet zwaar genoeg kon zijn, zodat hij er niet meer uit kan”. De grafsteen weegt 4.000 kilo!

Dat Claus een charmeur was, om niet te zeggen vrouwenliefhebber, dat staat vast. Heel wat jonge dames kwamen bij hem in de leer. Voor 5 frank kregen ze schilderles, inclusief 3 maaltijden per dag. Anna De Weert, Yvonne Serruys en Jenny Montigny maakten een eigen carrière en genoten ook internationale bekendheid. Yvonne Serruys maakte het beeldhouwwerk van Claus dat in Gent aan het ICC-gebouw staat, op wandelafstand van het MSK en SMAK.

Wij konden nog iemand spreken wiens vader en grootouders buren waren van Claus. Als kind ging ze vaak met vriendinnetjes spelen in het bosje achteraan de tuin van Claus zonder dat hijzelf of zijn vrouw Charlotte dat ooit te weten kwam. Ze omschrijft Charlotte als een afstandelijke vrouw. Van haar vader weet ze nog dat Claus “niet veel thuis was en veel minaressen had”. Het zelfportret dat Claus schonk aan haar vader heeft ze niet meer. Wat ermee gebeurd is weet ze niet.

Organisatorisch een enorme klus

Organisatorisch is dit voor het MUDEL een hele klus: zo moest het museum voor het eerst in zijn geschiedenis serieus opschalen door veel meer vrijwilligers in te schakelen om de publiekstroom te begeleiden, extra suppoosten aan te trekken, klimatologische aanpassingen te doen (twee dagen voor de opening was het 25 graden in sommige zalen, niet meteen een goede zaak voor de schilderijen). Voor de Biënnale’s haalde het museum gemiddeld 6 à 8.000 bezoekers op 4 maanden tijd. Nu verwacht men meer dan het dubbele.

De tentoonstelling is chronologisch opgevat met af en toe een thematische zijsprong. De vele brieven van en naar vrienden en bevriende artiesten als Stijn Streuvels, Emile Verhaeren en memorabilia (zoals zijn enige resterende schilderspalet) zijn interessante blikvangers.

De teksten staan in groot lettertype op pancartes. Er zijn geen extraatjes in de vorm van bewegende beelden. Ik heb het zelf niet zo begrepen op audio-gidsen en QR-codes die niets meer zijn dan een surrogaat-gids en voor een onwezenlijke sfeer zorgen in het museum. Claus moet je beleven, dat voel je aan de werken. Daar kan geen QR-code tegenop. Vooral blij dat men er geen digitaal verhaal van heeft gemaakt. Mooie aangename belettering overigens.

Catalogus is een kunstwerk op zich

Tot slot sta ik ook graag even stil bij de catalogus (hard cover, versies in drie talen, 224 pagina’s en uitgegeven door Hannibal Books). Die werd schitterend vormgegeven door Tim Bisschop. Hij werkt(e) vaak voor bekend internationale opdrachtgevers als Anton Corbijn, Erwin Olaf, David Lynch. Ook de vormgeving van de fotoboeken van Arno en Stephan Vanfleteren gingen door zijn handen. Dit jaar won hij de Henry van de Velde Graphics Award met het boek ‘Waters’.

De Claus-catalogus heeft een mooie bladspiegel en de biografie van Claus is mooi en overzichtelijk verwerkt. Een goede verhouding tussen beeld en tekst, een aangename typografie. Het straalt toegankelijkheid uit en dat is leuk voor een kunstboek. Tim Bisschop: “De keuze voor de biografie is de keuze van Johan De Smet. Ik had wel graag een ander soort papier gebruikt. Meer ongestreken papier opdat je dan een soort van documentair gevoel zou krijgen. Het zou de werken en de archiefbeelden ook verder uit elkaar hebben doen liggen. Maar ik kreeg wel de volle vrijheid. Voor een genaaid boek valt hij goed open (nvdr: met dank aan Brepols Turnhout).

Of ik voeling had met het werk van Claus? Jawel, maar persoonlijk spreekt het expressionisme mij meer aan vanwege de kracht. Ik kreeg ook uitzonderlijk veel tijd. Normaal is dat twee maanden, soms één maand. Maar nu begon ik vier maanden voor de deadline. Het was dus geen rush-opdracht. Het is een misvatting dat er veel concurrentie bestaat onder vormgevers. Boekvormgeving is de laatste jaren een niche geworden. Ik ben nu met vijf ontwerpen tegelijk bezig. Voor het Kunstmuseum in Den Haag, over fotograaf Dirk Braeckman in relatie tot Spilliaert (nvdr: ondertussen verschenen), over het impressionisme in Parijs tot zelfs een high-end kookboek. Ieder boek zorgt gelukkig voor nieuwe opdrachten.”

De catalogus is een kunstwerk op zich. De hardcover toont een prachtig detail uit ‘Koeien in de gracht/Leie’. Inhoudelijk heel sterk en het lettertype draagt bij aan het leesplezier. Tijdens het omslaan van de pagina’s genieten we van die heerlijke inktgeur. Jammer dat aan de catalogus geen aandacht of waardering werd geschonken in de persmap noch op de persconferentie want Tim Bisschop kan je gerust een “kanjer” van een vormgever noemen waar we best fier op mogen zijn.

Deze expositie leverde dus een schat aan informatie en nieuwe werken op. Het resultaat is enorm. Dan kunnen we de vraag stellen: wat weten we nog niet van Claus? Er zullen de komende jaren ongetwijfeld nog wel zaken over hem of schilderijen van hem aan de oppervlakte komen.

Bedenking van mezelf: ik kende Claus vooral van ‘De bietenoogst’ in het Mudel. Hij was voor mij één van de zovele Leieschilders. Maar ik moet oprecht bekennen dat ik door deze tento, door de verhalen van Johan De Smet, oprecht en bijna letterlijk meegezogen wordt en bijna aan de grond genageld sta bij sommige werken zoals ‘De tuinman’, maar vooral ‘koeien in de Leie’.

Dat is best een aangenaam gevoel dat ik in jaren niet meer heb gehad. En vooral, deze werken blijven ook nog lang na het bezoek op je netvlies hangen. Dat zal je zelf ook wel ondervinden.

Nu te zien tot 26 januari 2025 in het Mudel, Lucien Matthyslaan 3 te Deinze

www.mudel.be

De catalogus (uitgeverij Hannibal Books) kost 55 euro

About the author

Verwant

JOIN THE DISCUSSION