De laatste vlucht naar Havana

Mireille Cottenjé en Elisabeth Marain. Twee schrijfsters, twee vriendinnen. Om te vieren dat Mireille van haar kanker is genezen, besluiten ze een maand te gaan rondtrekken in het Cuba van Fidel Castro. Zo staat op het achterplat te lezen. Het is 2005.

Wat begint als de zoveelste trektocht, zeker voor Mireille, eindigt in een ware nachtmerrie. Ze reizen echter niet alleen; een derde reiziger schaduwt het duo. Aanvankelijk dringt die zich niet aan hen op. Maar geleidelijk zal die het tempo en de sfeer bepalen. Beide vrouwen weten wat er gaande is. Ze kennen de naam van de blinde passagier, maar spreken hem niet uit. De auteur introduceert op discrete wijze die onafwendbare figuur.

De flamboyante, ondernemende Mireille moet noodgedwongen de teugels laten vieren. Haar koppigheid en courage halen het aanvankelijk van haar vermoeidheid.

In de intieme sfeer van de gemeenschappelijke slaapkamer haalt ze herinneringen op aan vroegere expedities en minnaars. De gevaarlijke klim naar de Maya-piramide, haar reis naar Lapland met Jef Geeraerts, haar koloniaal verleden waaruit ze bij de onafhankelijkheid van Belgisch-Congo in 1960 als het ware werd verdreven uit het paradijs. Haar paradijs.

Haar reisgenote luistert. De Dood zit op de vensterbank.

Elisabeth Marain vertolkt op een gevoelige en liefdevolle wijze de transformatie die zich in ‘Mirij’ voltrekt. Het zet haar aan zelf te filosoferen zonder ooit de plaats van de protagonist in te palmen.

Dat het muzikale, levendige en vaak rumoerige Cuba achtergrond is voor dit alles, maakt het mooi en schrijnend tegelijk. Mooi omdat het voor Mirij eindigen is ‘en beauté’. Sneuvelen op het veld van eer; de wereld haar thuis. Het verlicht de ondraaglijke werkelijkheid.

Ik had het voorrecht in 1991 drie maanden met Mireille rond te trekken in Brazilië. In de beschrijving van haar sterke momenten tijdens deze Cuba reis, herken ik haar volledig.

Dit verhaal van een aangekondigde dood, wordt enorm respectvol en sereen verteld.  Ondanks alles wordt er gelachen, gelift en genoten van de mooie natuur in Cuba; van toevalligheden onderweg, zoals het slapen in een kamer boven de kamer waar Che Guevara logeerde. Wanneer ze in een grot haar hand op de ronding van een rotsachtige fallus legt terwijl de gids haar aanmaant een wens te doen, registreert  Elisabeth het volgende:  Lichtjes voorovergebogen verzonk ze in een diepe dromerij, mijlenver verwijderd van de plek waar we stonden. Ze was op dat ogenblik totaal onbereikbaar voor mij, de wereld, het was alsof ze het besefte en daar intreurig van werd.

Wie besef heeft van het onafwendbare, voelt dat de tijd ‘verschrompelt’, zoals Mireille het verwoordde.

Het boek is een ode aan de vriendschap, geschreven in een mooie, delicate en realistische taal, ook op momenten dat dingen onuitgesproken blijven.

Wie schrijfster en feministe Mireille Cottenjé niet heeft gekend, leest er maar eens haar Eeuwige Zomer of Lava op na.

Over de auteur

Verwant

Geef commentaar